No. 74

der rolle

 

PROCES-VERBAAL van de openbare terechtzitting der

Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden, bestemd

voor behandeling der strafzaken, op Woensdag

den  26 Februari 1913

 

            De zitting wordt geopend des voormiddags ten tien uur, voor zover

deze zaak betreft,   in het openbaar gehouden

 

            Tegenwoordig zijn de Heeren Mrs. Hingst

Vice-President, Stheeman en Boeles

Rechters  

Mr. Amshoff                                                                      Substituut-Officier van Justitie en

Mr. van Harinxma thoe Slooten                                                                Substituut-Griffier.

 

            De deurwaarder roept op de zaak tusschen den Heer Officier van Justitie ambtshalve

klager tegen:

Rommert Tichelaar 54 jaar koopman

en zoutweger geboren te Wijnaldum

en wonende te Harlingen

 

 

 

beklaagde verschenen

De beklaagde  present geeft zijne namen, ouderdom, beroep, geboorte- en

woonplaats op gelijk boven is vermeld. Mr. J. W. Tijsman advocaat te Leeuarden staat den beklaagde als raadsman ter zijde

            De President vermaant hem tot oplettendheid.

            Tegen de  beklaagde  wordt verleend verstek en bevolen, dat de behandeling der zaak onmiddellijk zal worden voortgegaan.

            De getuige Lenger verklaart dat hij zich als beleedigde partij in het geding wenscht te voegen, zuks met een vraag om schadevergoeding ten bedrage van vijftig gulden wegens gederfd loon

            De president verzoekt voorlezing van het bevel tot verwijzing.

            Deze voorlezing geschiedt door den Griffier.

            De substituut-Officier van Justitie draagt de aanklacht voor, legt de lijst der getuigen over en verzoekt verhoor van de  getuige , vanwege het Openbaar Ministerie gedag

vaard,

 

 

 

zoomede voorlezing van   ter zake ambstedig opgemaakt proces verbaal

 

            Deze voorlezing geschiedt door den Griffier.

            De getuigen achtereenvolgens binnen geroepen, geven hunne namen, ouderdom, beroep en woonplaatsen op, gelijk hieronder is vermeld, verklaren dat zij geen bloed- of aanverwanten van den beklaagde   zijn en dat er geen dienstbetrekking tusschen hen en de n beklaagde bestaat of bestaan heeft, doch hem wat de getuigen sub   betreft wel,

wat die sub                  betreft niet voor het plegen van het feit in de dagvaarding vermeld  gekend hebben, leggen volgens de wijze hunner godsdienstige gezindheid in

handen van den President af   den eed,   de belofte voorgeschreven bij art. 161, alinea 2 Wetboek van Strafvordering                                             en deponeren:

  1. Simon Lenger 64 jaar bootwerker te Harlingen wonende:

op vrijdagavond 6 December 1912 ging ik ±10 uur

langs de Noorderhaven te Harlingen, waar ik de be-

klaagde ontmoette die tot mij zeide: “zoo oude Judas

tref ik je hier” waarop ik hem vroeg of hij den verkeerden

niet voor had. Hij antwoordde:”neen oude Judas” en

gaf mij vervolgens opzettelijk met geweld een slag

boven mijn rechter oog, waarop ik achterover

op de grond sloeg. Ik ben in de .... geraakt

Tichelaar was zoutweger bij de firma Harmens

en mijn zoon heeft tengevolge zijn afwezig blijven

met de andere leden van de ploeg een tijdlang

om moeten loopen.

Ik heb mijn zoon toen aangeraden om een

gulden schadevergoeding te vragen. Zulks had

plaats gevonden op 4 December 1912.

Naar ik hoor heeft beklaagde ƒ 3,50 schadever-

goeding aan den omloopers moeten betalen.

Ik geef toe dat ik te straks heb verteld, dat ik zeven

maal onder dokters handen ben geweest en dat

dit cijfer niet juist is; ik ben er minder

vaak geweest, maar weet niet hoe vaak.

Ik heb 50 gulden schadevergoeding gevraagd,

eerst heb ik de boot Starlet die ...........

niet mede kunnen bedienen; mijn zoon heeft daar

toen op gewerkt en vijf gulden verdiend.

Maandag daaraanvolgend heb ik acht gulden

verspeeld bij de lossing van de boot Starling-

Vervolgens Donderdag daaraan volgend ver-

speelde ik 17½ gulden bij de lossing van de op

nieuw aangekomen boot  Starlet en een

week later bij aankomst van de zelfde boot

opnieuw 15½ gulden. Dit is samen 46 gulden

Voorts miste ik nog wel 4 gulden op de tus-

sen liggende dagen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  1. Rinske Tichelaar Vrijdagavond 6 december

passeerde ik de Noorderhaven te Harlingen.

Voor het pakhuis der firma Harmens  aldaar

zag ik twee mannen staan. In den een

herkende ik den getuige sub 1°; den ander

kon ik niet nauwkeurig herkennen om

dat hij met de rug naar mij toestond.


Dezen persoon hoorde ik zeggen “Judas” waarop

Lenger antwoorddde: als ik een Judas was verzoop

ik mij liever. De andere persoon die ik toen

niet herkende gaf hem vervolgens opzettelijk

met geweld een vuistslag in ’t gezicht waarop

Lenger achter over op de straat kwam te vallen.

 

  1. Antje Bleeker 38 jaar zonder beroep wonende

te Harlingen

In den avond van 6 December 1912 zag ik op de

openbare straat te Harlingen dat twee per-

sonen ruzie hadden. De een gaf de ander

opzettelijk met geweld een slag in ’t gezicht.

Wie het waren weet ik niet. Ik ben er toen

heen geloopen, nadat ik zulks gezien had.

Ik zag daar toen den getuige Lenger op den

grond liggen, die tegen de omstanders zeide

“nu loopt hij weg” of “nu loop je weg”

Vervolgens zeide hij “Zie jullie wel hoe

Tochelaar mij geslagen heeft” Later heb ik

gezien dat Lenger bloedend verwond was.

De andere persoon was weggelopen toen ik

er bij kwam.

 


De beklaagde  , na iederen getuige gehoord en na afloop van het getuigenverhoor

over het hem te laste gelegde ondervraagt geeft te kennen dat

In den avond van 6 December 1912 heb

ik den getuige Lenger op straat te Harlingen

ontmoet en kreeg ik eenige woorden met

hem. Wij stonden vrij wel tegen elkaar aan

te duwen en vermoedende dat hij mij een

klap zoude geven, heb ik hem met een

mijner handen van mij afgeduwd of gestooten.

Hij liet zich toen naar mijn idée daarbij over

straat vallen.

Ik erken verder het mij ten laste gelegde

en ben van meening dat getuige Lenger

slechts recht heeft op eene schade vergoeding

van tien gulden en niet meer.

Hij overdrijft hier het geheele geval sterk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            Hierna heeft de Substituut-Officier van Justitie het woord gevoerd en zijne vordering genomen, die ter tafel is overgelegd, waarop door den raadsman voornoemd en

den beklaagde  geantwoord en het laatst gesproken is.

            Vervolgens heeft de President het onderzoek gesloten verklaard en is de uitspraak van het in dezen te wijzen vonnis bepaald op Woensdag 5 Maart 1913

aanstaande, des voormiddags ten tien ure, in eene gewone terechtzitting.

 

 

            In de gewone openbare terechtzitting van den 5 Maart  1913 heeft de

Vice-President , in tegenwoordigheid van de rechters Mrs. Stheeman en Boeles

den Substituut,

Officier van Justitie en den Substituut- Griffier in het hoofd dezes vermeld, uitgesproken het vonnis in deze zaak gewezen, buiten tegenwoordigheid van den beklaagde ,

aan wie  door den President is aangezegd, dat   h     een termijn van veertien

dagen om van dit vonnis te komen in hoger beroep.


 

Dagteekening

van het

Vonnis

5-3-1913

 

no

der rolle 74

DE OFFICIER VAN JUSTITIE bij de ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK te

LEEUWARDEN, ambtshalve aanklager tegen

 

Rommert Tigchelaar 54 jaar koopman en zoutweger geboren te Wijnaldum wonende te Harlingen beklaagde

 

De Arrondissements-Rechtbank te Leeuwarden;

Gezien de akte van dagvaarding aan den beklaagde ingevolge de Wet

geëxploiteerd; daartoe strekkende , teneinde te worden terechtgesteld ter zake dat hij op den 6 December 1912 te Harlingen Simon Lenger heeft mishandeld door hem opzettelijk gewelddadig in het aangezicht te slaan.

 

Gelet op het tegen de niet verschenen beklaagde verleende bestek;

Gehoord de voorlezing van het bevel tot verwijzing;

Gehoord de voordracht der zaak door den Heer Substituut Officier van Justitie;

Gezien de lijst der getuigen ten verzoeke van het Openbaar Ministerie gedagvaard;

Gehoord de voorlezing van   proces    verbaal d.d. 

                op de ambts    opgemaakt door 

 

 

Gehoord de getuigen 

gelet op de vordering van het Openbaar Ministerie;

gehoord den beklaagde in diens antwoorden en verdediging, bijgestaan

door J. W. Tijsman advocaat te Leeuwarden

 

Overwegende dat de navolgende getuigen ter terechtzitting hebben verklaard

Simon Lenger dat hij in den avond van den zesden December 1912 te omstreeks 10 uur zich bevond op den openbaren weg, de Noorderhaven te Harlingen waar hij den beklaagde ontmoette die hem toevoegde: “zoo oude Judas tref ik je hier” waarop de getuige antwoordde “of hij, den beklaagde den verkeerde voorhad” waarop deze weder zeide “neen oude Judas” dat beklaagde hem toen onmiddelijk daarop met opzet en gemeld een vuistslag tegenm het aangezicht toebracht dat hij getuige toen achterover op den grond sloeg en ter plaatse waar hij door beklaagde werd geslagen bloedend is verwond geworden.

Rinske Tigchelaar dat hij ten tijde en ter plaatse door de eerste getuige gemeld twee mannen zag staan, van wie zij de een als Simon Lenger herkende dat zij den anderen persoon Judas hoorde zeggen die dan Simon Lenger zijnde de eerste getuige vervolgens met opzet en geweld een vuistslag in het aangezicht toebracht waarop getuige Lenger achterover op de straat kwam te vallen.

Antje Bleeker dat zij ten tijde en ter plaatse door den eerste getuige vermeld heeft gezien dat twee personen ruzie hadden en dat de een de ander opzettelijk met geweld een slag in het aangezicht toebracht. dat zij dichter bijgekomen den getuige Simon Lenger op den grond zag liggen terwijl de andere persoon zich had verwijderd;

overwegende dat de beklaagde ter terechtzitting heeft erkend ten tijde en ter plaatse voornoemd den getuige Simon Lenger te hebben ontmoet en toen aldaar met dezen ruzie te hebben gehad,

overwegende dat door de bovenvermelde verklaringen van den eersten getuige en de aanwijzingen vortvloeiende uit de bovengemelde verklaringen van de getuigen Tichelaar en Bleeker en uit de vermelde erkentenis van de beklaagde alles in onderling verband en samenhang beschouwd

 

wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan den beklaagde bij akte van dagvaar-

ding ten laste is gelegd, alsmede zijne schuld daaraaan, volgende het opzettelijk gewelddadige van beklaagde’s handeling uit dezelfde bewijsmiddelen;

overwegende, dat de getuige Simon Lenger zich als beleedigde partij in het geding over de strafzaak heeft gevoegd en van beklaagde als schadevergoeding heeft gevorderd een bedrag van f 50, omdat hij tengevolge de ondergane mishandeling gedurende 14 dagen zijn bezigheden als bootwerker niet heeft kunnen verrichten en hij daardoor eene schade van f 50, heeft geleden;

overwegende dat de beklaagde ter terechtzitting heeft erkend dat de getuige Lenger door zijn toedoen ter zake voorschreven ongeveer een week zijn werk niet heeft kunnen verrichten en deze daardoor schade heeft geleden, welke schade evenwel niet meer bedraagt dan tien gulden welk bedrag hij bereid is aan getuige Lenger te voldoen;

overwegende dat de getuige Lenger ter terechtzitting in gebreke is gebleven aan te toonen dat de schade door hem geleden meer zou bedragen dan f 10,- waarop beklaagde die schade schat zoodat hem dat bedrag als schadevergoeding behoort te worden toegewezen;

 

Overweegende dat het  feit          oplevert  het    misdrijf  van

mishandeling

 

waartegen is voorzien bij art 300 Wetboek van Strafrecht

gezien behalve het aangehaalde artikel 10, 23, 38, 39      

Wetboek van Strafrecht en de Artikelen 214, 216, 219, 264 202 en volgende Wetboek

van Strafvordering

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rechtdoende in naam der Koningin!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verklaart Rommert Tigchelaar

 

schuldig aan het bovenomschreven misdrijf

Veroordeelt hem te dier zake   tot gevangenisstraf

van 

 

tot betaling van eene geldboete

van vijf en twintig gulden, bij niet betaling te vervangen door hechtenis

van vijf en twintig

 

Beveelt, dat na verloop van acht dagen nadat dit vonnis in kracht van gewijsde zal

zijn gegaan   als stuk  van overtuiging gediend hebbende voorwerp            

  worden teruggegeven aan 

Wijst de civiele vordering tot een bedrag van tien gulden toe en veroordeelt mitsdien de beklaagde dat bedrag aaan Simon Lenger bootwerker te Harlingen te betalen

Aldus gewezen door de Heeren Mrs. Hingst

 

Vice-President, Boeles

Rechters, in bijzijn van den Substituut-Griffier Mr. baron Harinxma thoe Slooten

 

 

en uitgesproken in de openbare terchtzitting van den vijfden maart

1900 en dertien door den vice president